Stijnen wil met Verhaeghe en Mannaert praten
Club Brugge plukte Stijn Stijnen op zijn achttiende weg bij Sporting Hasselt. Stijnen was geliefd bij blauw-zwart. Hij kreeg er zelfs de aanvoerdersband toegestopt. Er hoorden echter ook enkele incidenten bij. Na elf seizoenen kwam het tot een breuk. Zijn contract werd ontbonden. Stijnen kreeg wel nog een miljoen euro mee. Komt het ooit nog goed tussen beide partijen?
Elf jaar later hangt er nog altijd wat elektriciteit in de lucht. Al lijkt dat steeds minder van toepassing bij Stijn Stijnen, die nu trainer is bij Patro Eisden Maasmechelen.
“Als je ergens lang bent, zoals ik in Brugge, zie je de schoonheid niet meer. Elke steen die je opraapt, heb je al honderd keer in je handen gehad. Mijn laatste jaar was dat zo. Dan sluipt er nonchalance in”, blikt Stijn Stijnen terug in Het Belang van Limburg. “De dag dat Pol Jonckheere als voorzitter ontslagen werd, heeft hij om half twee ’s nachts gebeld om mij te verwittigen dat ik de volgende zou zijn.”
Zo geschiedde. Stijnen lag nog twee jaar onder contract. Zijn ontslagbrief volgde. “Club én ik beseften dat het verhaal voorbij was. Alleen had het afscheid anders kunnen zijn, in plaats van dat geforceerde vertrek”, merkt Stijnen op. “Waarom hebben we elkaar niet uitgenodigd en eens vlakaf gezegd hoe het zat?”
De inhoud van dat gesprek blijft geheim. Daar zijn bepaalde afspraken over gemaakt.
“Een daarvan is dat we niet negatief over elkaar spreken. Maar als er toen een akkoord werd gevonden, was dat omdat beide partijen rechten hebben. Zet die rechten naast wat er zogezegd gebeurd zou zijn en dan zou ik geen rechten hebben gehad. Dat is belangrijk om te onthouden.”
“Ik ben ook zeker dat het huidige sterk duo, Vincent Mannaert en Bart Verhaeghe, daar niet achter zat. Ik verwijt hen niets. Het sportief beleid zat toen bij Sven Vermant en Henk Mariman. Ach, wie mij kent, weet hoe het zit. Dat is wat telt. Er komt een dag dat ik aan tafel zal zitten met Mannaert en Verhaeghe. Niet in functie van een nieuw verblijf daar. Maar ooit wil ik dat we er toch nog eens over praten.”